Geschiedenis van de Radiologie

De Röntgenstralen werden toevallig ontdekt door de wetenschapper Wilhelm Conrad Röntgen (1845-1923) toen die in november 1895 experimenteerde met elektrische ladingen in verdunde gassen, in Wurzburg, Duitsland. Vele wetenschappers van die tijd wilden een beter inzicht krijgen in de werking van elektriciteit, vandaar de kathodestraalexperimenten (elektrisch experiment in een gesloten “buis of lamp” waarin een positieve en een negatieve elektrische pool zijn aangebracht).
Bij het aanbrengen van een elektrisch veld in zo’n glazen buis (gevuld met een verdund gas) zag W.C.Röntgen dat er een vonk oversprong tussen de beide elektroden van de buis. Er is dus overdracht van “lichtenergie” tussen de twee elektrische polen in de kathodebuis ondanks de afwezigheid van een fysische verbinding (geen draadje) tussen de beide polen (vergelijk dit met een bliksemschicht).
Wanneer W.C. Röntgen de druk in de kathodebuis van 750mmHg (= normale luchtdruk) verlaagde tot 5 mmHg ( = bijna vacuüm), ontstond er een blauwachtige vonk tussen de beide elektroden (tussen de beide polen). Bij een nog verdere verlaging van de druk (naar vacuüm toe) kon hij geen vonk meer zien overspringen. Toch moest diezelfde overspringende “energie” aanwezig zijn, enkel was de frequentie van dit elektromagnetisch verschijnsel (elektrische vonk) gedaald van zichtbaar licht via blauw licht (= kortst frequentste deel van het zichtbare licht) naar niet zichtbare "straling".
Bij toevallige experimenten van W.C.Röntgen waarbij de kathodebuis in de nabijheid stond van een plaat met daarop een bariumplatinacyaanzuur verbinding, zag hij dat die plaat “oplichtte” tijdens de elektrische ontladingen in de kathodebuis. Bariumplatinacyaanzuur verbindingen werden in die tijd gebruikt om U.V. licht op te sporen.

De kathodebuis werd volledig lichtdicht gemaakt en het experiment werd opnieuw uitgevoerd in een verduisterde kamer. Ook in deze omstandigheden “lichtte” het cyaanzuurscherm op. Het was dus duidelijk dat het “oplichten” van het cyaanzuurscherm gebeurde door straling uitgaande van de kathodebuis, doch deze straling was geen zichtbare straling, geen zichtbaar licht. Deze “onbekende” straling had bovendien een bijzonder doordringingvermogen. Zij kon door het papier (omhulsel waarin de kathodebuis werd gepakt bij het verduisteringsexperiment) heen toch nog het scherm oplichten. Zij was bovendien in staat om door een hand of vingers heen het skelet af te beelden op het cyaanzuurscherm (wanneer de hand geplaatst werd tussen de kathodebuis en het cyaanzuurscherm).
Hieruit besloot W.C. Röntgen dat er door de elektrische ontladingen in de kathodebuis (onder zeer lage druk of vacuüm), niet zichtbare vonken oversprongen die een onbekende straling genereerden. Deze onbekende straling was verantwoordelijk voor het "oplichten" van de plaat met cyaanzuur. Hij noemde die onbekende straling de "X" straling (naar analogie met de wiskunde, waar factor "X" ook frequent als de eerste onbekende wordt beschouwd). Deze onbekende straling had de eigenschap om door glas en papier door te dringen.
Later werden zowel de "X" stralen als de glazen buis naar hem genoemd. Men heeft deze straling weten toe te passen in de geneeskunde. Hieruit groeide zelfs een aparte specialiteit namelijk de radiologie. Daar binnen deze geneeskundige specialiteit ook niet stralingstechnieken hun intrede deden als diagnostisch hulpmiddel (vanaf de jaren 1970), spreekt men ook van Radiologie – Medische Beeldvorming.
RISICO
Het werken met stralen of het krijgen van stralen kan angst opwekken. Nochtans is het interessant om weten dat wij allemaal dagelijks onderhevig zijn aan stralingen afkomstig uit onze omgeving (natuurlijke straling).
Bovendien moet men weten dat in de radiologie niet alle onderzoeksmethoden gebruik maken van Röntgenstraling. Onderzoeksmethodes zoals echografie en magnetische resonantie (MRI) maken gebruik respectievelijk van geluidsgolven en magnetische velden en radiogolven.
Onderzoeksmethodes die wel gebruik maken van Röntgenstralen (gewone Röntgenfoto’s, mammografie en CT-scan) geven slechts een dosis die vergelijkbaar is met de omgevingsstraling (3 tot 10 milliSievert). Sommige onderzoeksmethodes kunnen locaal een hogere dosis geven (angiografie, coronarografie). Wanneer men deze onderzoekingen niet voortdurend herhaald is ook het schadelijk effect hiervan verwaarloosbaar.
Toch zorgt de dienst radiologie er steeds voor dat elk onderzoek gebeurt met de minst mogelijke stralingsdosis door te zorgen voor de meest efficiënte apparatuur die bovendien continue up-to-date gehouden wordt. U kan er op rekenen dat de professionaliteit van alle medewerkers erop gericht is de stralingsdosis tot het minimum te beperken.
De optie in ons ziekenhuis is om bovendien bij patiënten met een
verhoogd risico (zwangere vrouwen) geen of enkel in noodsituaties
(en dan strikt beperkt) Röntgenonderzoekingen uit te voeren.